TRUDY KUNKELER

TRUDY KUNKELER

Schrijven over beeldende kunst is moeilijk. Al wordt er, zoals overal waar de grenzen vaag zijn en ijkpunten soms ontbreken, eindeloos over gedelibereerd. Beeldende kunst heeft dit met muziek gemeen, dat het uitdrukt wat niet gezegd kan worden. Zoals Francis Bacon eens zei: Als ik mijn schilderijen kon verklaren zou ik schrijver zijn.
Aan de andere kant: het moet steeds opnieuw worden geprobeerd, iets zinnigs zeggen over wat niet gezegd is maar geschilderd, gebeeldhouwd enz. Niet omdat er een expositie moet worden geopend of een recensie moet worden geschreven, maar omdat één mens een kunstprodukt van een ander mens ziet en erdoor geraakt wordt en dat uit wil leggen, ook aan zichzelf, waardóór hij geraakt wordt. Omdat hij iets meer wil zeggen dan ‘o’ of ‘ah’.

Dat overkwam mij toen ik kennis maakte met het werk van Trudy Kunkeler. Waarom vond ik die beelden zo bijzonder? Want meer dan als keramiek zag ik dat werk als niet-gebeeldhouwde beelden.

Lang geleden, toen ik over kunst schreef voor de krant, begon ik aan een serie artikelen onder het kopje Atelierbezoek. Door te gaan kijken op ateliers en te praten met beeldende kunstenaars over hoe zij werkten, probeerde ik het probleem van de zegbaarheid op te lossen, of misschien uit de weg te gaan. Over de bedoeling van het werk hielden wij het kort, ook wel uit een soort gêne.

Ik ben dat procédé van het atelierbezoek weer gaan toepassen bij Trudy Kunkeler, al ben ik begonnen met een gedicht over het huisje waar zij woont, verscholen achter struiken aan een plein waar verder louter grote tot zeer grote monumentale gebouwen staan, een magische plek in mijn beleving, waar iemand woont, die ‘uitgelezen boeken maakt van steen’.
Wat dat laatste betreft: in onze woonplaats Dordrecht had Kunkeler op het Hugo de Grootplein een soort zitje gemaakt bestaande uit de in klei gegoten boeken van de grote 17de-eeuwse rechtsgeleerde Grotius. Het beeld werd vrijwel meteen na de oplevering gestolen en met bijna adembenemende snelheid vervangen door een nieuw, ditmaal stevig verankerd exemplaar. Het beeld intrigeerde mij, als kijker en als schrijver. Wat later zag ik een foto van een hoge muur met nissen of open ramen waarin zo te zien rijen boeken stonden. Het bleken tegels te zijn die stonden te drogen in de tocht.
De foto was door Kunkeler genomen in Jemen, waar zij middenin de woestijn wolkenkrabbers bouwen van leem. ‘Chicago der Wüste’ heette een Duits boek dat ik eens over dit onderwerp bezat en dat onder het zand van de tijd verdwenen is.

Bij mijn eerste atelierbezoek was wat ik zag bijna in tegenspraak met het monumentale dat Trudy Kunkeler’s werk, ook in kleinere formaten, ontegenzeggelijk heeft. Er stond een huiselijke mangel, waar de klei doorheen werd gehaald om dan in ordelijke plakken op een tafel te worden gelegd, ongeveer zoals de kleermaker dat doet met de lappen textiel waaruit hij een jas gaat maken.
Het resultaat is daarmee, zoals gezegd, in tegenspraak met de sculpturen die Kunkeler maakt. Bij haar ontstaat er bijvoorbeeld een hoge rots ter grootte van een mens, of een soort scheve kathedraal die naar het plafond reikt als was het naar de hemel.
De kleur (volgens haar het moeilijkste) speelt ook een belangrijke rol, zoals ook te zien valt uit de foto’s die zij maakte in Noord Spanje, bijvoorbeeld van leemkleurige rivieren in diepe, bijna ondoorgrondelijke dalen. Zij dringt door in zo’n landschap en komt er dan weer uit als een mijnwerker uit zijn schacht. Daarna gaat zij als het ware het landschap herscheppen met wat er zoal naar boven is gebracht.
Zo gaat de kunst naar de natuur en keert de natuur terug in de kunst.

Jan Eijkelboom n.a.v. de serie ‘Elementsverwisseling’